Robert Herman Jacq (Robert) Kiek wordt geboren in Amsterdam op 15 mei 1915. Kiek overlijdt in Lebanon, Verenigde Staten, op 28 november 1964.
Hij was getrouwd met Regina Elisabeth Louise Sikkens
Foto: https://beeldbankwo2.nl
Robert Kiek (1915 -1964). Robert is voor de tweede wereldoorlog redacteur bij het Algemeen Handelsblad. Tijdens de WOII hij werkzaam bij Radio Oranje. Hij was als oorlogscorrespondent aanwezig bij de invasie van Normandië (1944).
Na de oorlog hoofd van de buitenlandse dienst voor persbureau Aneta in Ned. Indië. Vanaf 1945 correspondent van de Telegraaf/Nieuws van de Dag in de V.S.
Eén van de verslaggevers van Radio Oranje, die een groot deel van de geallieerde
door opmars door Frankrijk, België en Nederland versloeg, is Robert Kiek.
Robert Kiek verbleef al vanaf het begin van de oorlog in Engeland. Net zoals zo vele Engelandvaarders kon hij haast niet wachten tot hij zijn steentje kon bijdragen aan de Nederlandse bevrijding, of in ieder geval om daar te zijn, waar de actie was. Hij hield een dagboek bij waarvan hij lange fragmenten heeft opgenomen in zijn boek en memoires 'Pijlen van den Leeuw' genaamd, uitgave 1945.
Op D-Day, 6 juni 1944, loopt Robert Kiek in Londen haast tegen de muren op omhoog van spanning; hij wil mee met de geallieerden. Pas op 4 augustus is het eindelijk zover: hij mag, samen met de Irene Brigade, mee naar Normandië.
Robert Kiek, Nederlandse oorlogscorrespondent, interviewt een aantal Duitse gevangenen.
foto: https://beeldbankwo2.nl
De geallieerde legers waren toen al tot in België gevorderd. Op 22 augustus 1944 was de eerste Nederlandse radioreportage vanaf het front te horen. Kiek berichtte verder over de bevrijding van Parijs, van Brussel en van Antwerpen. Vanuit Maastricht meldde hij: "Vier jaar, vier maanden en vier dagen nadat de Duitsers ons land waren binnengerukt, stroomden eenheden van het Amerikaanse leger onze oudste stad binnen. En de Yankees werden er ontvangen door een burgerij die zich soms nog moest bezinnen tussen tranen van vreugde en een laaiend enthousiasme, een tafereel zoals ik nog nooit eerder heb gezien."
Zoals het een vakbekwaam journalist betaamt, beperkte Robert Kiek zich niet alleen tot de zichtbare vreugde op straat, maar ging hij ook op zoek naar de andere kant.
En hij vond in Eijsden de eerste politieke delinquenten, Limburgers die verdacht werden van steun aan de vijand. Fragment uit zijn radioverslag: "In het gemeentehuis van Eijsden vond ik de eerste ladingen NSB’ers achter de tralies. De heren verzekerden me allemaal dat ze lid van de NSB waren geweest alleen met het doel voor de ondergrondse beweging te spioneren." De vrouwen die nu met kaalgeschoren hoofden in de cellen zaten – bij sommigen was het haar in de vorm van een swastika geknipt – jammerden dat zij nog nooit een Duitser bij zich in huis hadden gehad. Het edele gezelschap kon waarlijk van geluk spreken dat het zo veilig achter de tralies is gezet. Want deze bijltjesdag is in volmaakte rust verlopen.
Pijlen van den leeuw : Een oorlogsreportage
Auteur Kiek, Robert, uitgave 1945
17 september 1944
Drie dagen na de bevrijding van Maastricht – op zondag 17 september – begonnen de eerste landingen vanuit de lucht. Die waren even uitgesteld vanwege het slechte weer. Tegelijkertijd trok het Britse Tweede Leger Valkenswaard binnen. Een dag later werd Eindhoven bevrijd en bij Son en Grave maakten ze contact met parachutisten en troepen die met zweefvliegtuigen waren geland, helemaal tot aan Nijmegen en Arnhem. Het leek alsof heel Nederland nu makkelijk bereikbaar was.
Die zondagavond vertrokken Hens en ik rond halfzes uit Brussel, zoals gewoonlijk. Een uurtje later meldden we ons bij het hoofdkwartier van de Prins – kasteel Elewijt, tussen Brussel en Leuven. We wilden Zijne Koninklijke Hoogheid de kans geven om zelf zijn oproep en die van mij aan de Binnenlandse Strijdkrachten in te spreken. Een technische ploeg van de BBC in Brussel had een klein opnameapparaat voor ons weten te regelen. Binnen een uur waren we weer op weg naar Leuven. Na de briefing baanden Chester Willmott (collega journalist) en ik ons tussen de militaire colonnes door naar Nederland. Rond half twaalf kwamen we in Valkenswaard aan. De juichende bevolking daar staarde naar de verwoestingen die het artillerieduel van de nacht ervoor in hun stadje had aangericht. De bevrijding hadden ze zich heel anders voorgesteld. Het duurde even voordat de mensen weer normaal reageerden. Velen die zich eerst onverschillig hadden gehouden, zagen nu waar de collaborateurs en NSB'ers die niet gevlucht waren, zich verzamelden. Ze verspreidden zich en gingen naar huis om overal de vlag uit te hangen – zelfs over de puinhopen van hun voormalige huizen. Daarna kwamen ze met vrolijk gezang terug naar het plein bij het gemeentehuis. Het duurde niet lang voordat Valkenswaard de vreugde van de bevrijding echt begon te voelen en te laten zien. Tijdens deze groeiende euforie merkten Chester en ik dat de bekende Nederlandse radiodirecteur van vroeger nog leefde, een overigens charmante man. Zijn persoonlijke assistent uit de buurt kwam ons serieus vragen of we niet iets "over zijn concurrent konden zeggen, die tijdens de oorlog met de vijand had samengewerkt". Het duurde even voordat hij doorhad dat de Engelse radio en Radio Luxembourg nog niet terug waren en dat privéadvertenties op de radio geen kans maakten. Trouwens, de enige namen die ik op de radio noemde, waren die van landverraders. De harde realiteit had inmiddels geleerd dat niets de mensen meer raakte dan...
In Maastricht had ik in mijn functie uitgebreid gepraat over iets onbelangrijks. Tijdens mijn reportage had ik namelijk gemeld dat een door mij genoemde oud-minister de geallieerden enorm had geholpen door grote hoeveelheden telefoonkabels die onder de grond lagen, tot hun beschikking te stellen. Tijdens de drie uur dat ik in Maastricht was, had ik die oud-minister toevallig op straat ontmoet. Hij had me dit verhaal verteld en toen een Amerikaanse majoor het bevestigde, voelde ik me verantwoordelijk om het breed te publiceren. Het gevolg was dat men binnen enkele dagen lang voorzichtig moest zijn met het noemen van namen – los van het respect dat je hoort te hebben voor mensen met familie in bezet gebied.
Binnen een paar dagen werd duidelijk dat mijn simpele verslaggeving van wat er in bevrijd Nederland gebeurde, een veel grotere impact had dan alles wat ik in Normandië had gezien. Hoewel het "grote publiek" blijkbaar graag naar deze reportages luisterde, waren er bepaalde groepen – zeker niet de meerderheid, maar door de omstandigheden tijdelijk wel invloedrijk – die zich stoorden en er aanstoot aan namen. Uit de reactie van een oud-minister leidden zij af dat ik als een soort "politieke spion" naar Nederland was gestuurd om bepaalde mensen of groepen vooruit te helpen, te steunen of weer aan de macht te brengen.
Dat men de genoemde persoon tijdens de bezetting niet kende, wilden ze niet geloven. In Londen waren dat "grote geheimen" geweest die ze liever niet vertelden aan mensen die uiteindelijk in bevrijd gebied een rol zouden spelen. Dat ik niet had overlegd over de naam van de oud-minister – geen ruggespraak had gehouden – omdat de relevante autoriteiten nog niemand in Maastricht hadden gehad, drong niet tot hen door. De problemen begonnen zodra ik meer zei dan algemeenheden. Als het woord "verzetsbeweging" viel, waren niet alleen verschillende leiders van verzetsgroepen al beledigd omdat ze vonden dat hun inspanningen niet werden erkend. Erger nog, blijkbaar voelden degenen die zich zorgvuldig buiten dat "stelletje avonturiers" hadden gehouden – zoals ik onze mensen in het verzet wel eens heb horen noemen – zich aangesproken.
Dat waren de types die overal "politiek" achter zochten en totaal niet konden of wilden snappen dat een oorlogscorrespondent geen politicus was, maar gewoon een journalist die verslag deed van wat hij zag en hoorde. Sommigen verweten hem dat hij zonder verborgen agenda de bevrijding van Nederland versloeg en niet onder de orders stond van een oude of nieuwe politieke partij.
Misschien had ik hierin een teken moeten zien van de neurotische, bijna paranoïde achtervolgingswaan die bij bepaalde groepen was ontstaan door de druk van de vijand. Het motto was: "vertrouw niemand". Er was tijdens de bezetting dan ook bitter weinig vertrouwen. Iedereen die ook maar iets met het verzet te maken had gehad, weet dat elk woord gewikt en gewogen werd en hoe een simpele groet op straat iemands ondergang kon betekenen – hoe een onbenullige opmerking als verraad van een staatsgeheim kon worden gezien.
Die mentaliteit was volkomen te begrijpen; het was logisch dat die sfeer van noodzakelijke achterdocht niet meteen na de bevrijding verdwenen was. Maar in de eerste dagen kon ik me daar mentaal moeilijk in verplaatsen.
Het gevolg was dat elk woord van de enige Nederlandse oorlogscorrespondent die toen in Nederland werkte, argwanend werd gelezen op zoek naar politieke bedoelingen. Hoe minder "politiek" erin stond, hoe meer men er tussen de regels door naar zocht.
Mijn enige taak was om nieuws te brengen. Op die zoektocht stuitte ik onbedoeld op een gevoelig onderwerp door mijn eigen oordeel te geven en door interviews met leden van de verzetsgroep de PAN (Partizanen Afdeling Nederland), die in Maastricht en Eindhoven sterk vertegenwoordigd was. Londen had blijkbaar weinig rekening met deze groep gehouden, en binnen een paar weken verdwenen ze op bevel van hogerhand volledig van het toneel.
Maar voor de journalist waren de leden van de PAN "interessante figuren van dat moment". Het waren vooral jonge gasten die zich in de actieve ondergrondse strijd hadden bewezen. Ze hadden Duitse treintransporten laten ontsporen, spoorlijnen opgeblazen en wapentransporten overvallen. En omdat de rapporten niet precies lieten zien hoe ze te werk gingen – om de geheimen van vergelijkbare groepen in het nog bezette deel van ons land niet te verraden – kon dit nieuws in binnen- en buitenland alleen maar een positieve impact hebben.
Hoe ik met deze mensen in contact kwam? Mijn eerste bezoek aan elke bevrijde gemeente was meestal het gemeentehuis. Ik ging ervan uit dat de burgemeester of de waarnemend burgemeester, die tijdelijk de belangen van de gemeente behartigde, in ieder geval "oké" was en me ook kon adviseren wie ik in zijn gemeente zeker moest ontmoeten.
Dat de Ordedienst daarbij relatief minder aandacht kreeg in de media, was geen "opzet". Het was logisch omdat de Ordedienst als organisatie meestal pas na de bevrijding echt begon te functioneren. Van de KP ("Knokploegen"), die onder hen vielen, mocht ik juist weer heel weinig publiceren, maar wat ik hoorde kon ik wel in mijn reportages verwerken. En aangezien het noemen van namen van verzetsorganisaties na een paar dagen door de censuur werd verboden, was er eigenlijk geen enkele reden voor jaloezie tussen de verschillende verzetsgroepen, omdat de ene niet meer publiciteit zou krijgen dan de andere.
Aan al deze, soms subtiele – maar meestal niet – verhoudingen tussen de patriottische groepen kon ik echter niet te veel tijd besteden. De strijd in Nederland werd steeds heviger. Het weer werd slechter, de bevoorrading van de luchtlandingstroepen bij Arnhem werd met de dag lastiger, en de kansen op een doorbraak naar de kust van het IJsselmeer en dus op een snelle bevrijding van West-Nederland werden met het uur kleiner. Onze plek was weer aan het front. En eerlijk gezegd verliet ik de "politieke centra" zonder enig spijt. De sfeer aan het front was een stuk aangenamer.
In Eindhoven hadden Hens (luitenant Hens Snoek) en ik de bekende zweefvlieger Jan Hoekstra ontmoet, die ons meteen zijn "ondergedoken" auto ter beschikking stelde. Ondanks het feit dat zijn huis op de eerste avond na de bevrijding grotendeels door een Duits bombardement was verwoest, vergezelde hij ons van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat. Hoewel hij meestal zijn RAL-liesuniform droeg – dat een beetje op dat van de RAF leek – liep hij toch altijd het risico om, "als er iets zou gebeuren", door de vijand als burger te worden beschoten. Maar hij trok zich niets aan van risico's. Voor Hens en mij was zijn razendsnelle, comfortabele auto, na het stof van Normandië en de vermoeienissen van de laatste weken, een luxe uit een andere wereld.
Ondanks de snelheid waarmee we nu door het land scheurden, werden onze indrukken van het herwonnen vaderland steeds dieper en duidelijker. Eén ding werd ons met de dag duidelijker: de bezettingsjaren hadden de bevolking uitgeput, zowel fysiek als mentaal.
Ook in Engeland – en onder de Nederlanders die daar woonden – was de samenhang tijdens de oorlogsjaren zeker niet perfect geweest. Maar er stond iets tegenover: binnen de grenzen van het normale was de bevolking erg betrokken. Bovendien hadden in alle lagen van de maatschappij zowel mannen als vrouwen lange tijd genoeg niet in de strijd, maar in de industrieën gewerkt. Dat werk had zowel het lichaam als de geest van de natie fit gehouden.
In Nederland was er niet hard gewerkt. Er mocht en kon niet hard gewerkt worden. Zowel de slechte voedselvoorziening als de wetenschap dat het uiteindelijk de vijand ten goede kwam, hadden dat veroorzaakt. Het gedwongen lanterfanten en saboteren was niet zonder gevolgen gebleven. Ook mentaal verkeerde Nederland de eerste dagen in een soort chaos. Er waren verschillende groepen binnen de ondergrondse die theoretisch klaar hadden gestaan om op het moment van de bevrijding daadwerkelijk leiding te geven aan hun relatief kleine groepjes medewerkers. Maar nu ging er veel energie verloren door onderlinge ruzies; nieuwe problemen ontstonden door de toenemende desintegratie van de verschillende verzetsorganisaties; dit laatste vergde zo'n mate van interne organisatie dat zelfs de echt begaafde leiders de grote lijn, die ze theoretisch voor ogen hadden gehad, in de praktijk uit het oog verloren.
In bepaalde "kringen" in Londen werd dit al snel aangegrepen om te verklaren dat Nederland "om leiders schreeuwde". Dat deed het inderdaad, maar het schreeuwde om leiders uit eigen land.
In de eerste weken na de bevrijding was de saamhorigheid in het Zuiden van ons land, die tijdens de bezetting zo bewonderenswaardig was geweest, vaak ver te zoeken. Alleen als er gevaar dreigde, als het leek alsof de Duitsers zouden terugkomen, werd de oude band weer sterker.
Toch maakten we in Veghel, dat ruim een week in de frontlinie had gelegen, iets indrukwekkends mee. Hens, Hoekstra en ik waren daar – samen met een paar koeriers uit Noord-Nederland die we naar het hoofdkwartier van de Prins zouden meenemen – drie dagen lang afgesneden van de buitenwereld, omdat de vijand het gebied rond Veghel en Eindhoven had geïsoleerd. De moed waarmee de bevolking zich in die dagen door alle moeilijkheden heen worstelde, was inspirerend. Dit waren mijn indrukken van toen:
Toen de eerste Amerikaanse zweefvliegtuigen in een nabijgelegen weiland landden, stond de commandant van een verzetsgroep – een jonge man van misschien 22 jaar, in Veghel algemeen bekend als 'Gijs' – de Amerikaanse commandant op te wachten. Boerenkarren en auto's, die de bevolking met moeite voor de Duitsers verborgen had gehouden, kwamen nu tevoorschijn; en zo goed en kwaad als het ging, zorgde Veghel ervoor dat de strijders vervoer hadden. De afgelopen jaren hadden Gijs en een groep vertrouwde vrienden veel voorbereidend werk gedaan. Ze hadden alleen nooit verwacht dat de geallieerden juist bij Veghel zouden landen; maar hun organisatie stond klaar om de geallieerde troepen op elk moment te helpen.
Ik stond erbij toen in Veghel een vrouw het gemeentehuis binnenliep met belangrijke informatie over Duitse troepenbewegingen, die ze zelf had gezien terwijl ze die nacht in een weiland had gelegen, tot ze de kans kreeg Veghel te bereiken. Niemand had haar gevraagd dit te doen. Terwijl ze haar verhaal deed, begon de Duitse artillerie te vuren. De vrouw gaf geen krimp en keek naar granaten die op tien meter afstand langs ons suisden. Snel zocht ze dekking tussen twee muren, waar ze veilig was voor glasscherven, en vervolgde rustig haar verhaal… Dat was de mentaliteit van Veghel.
Toen de bevoorrading voor de troepen uitbleef, hielp de bevolking de Amerikanen met voedsel; en hoewel dit een plattelandsgebied is, was de voedselvoorziening zeker niet makkelijk, want de laatste aardappel en de laatste boterham gingen naar de troepen. En nu de weg tussen Veghel en Sint-Oedenrode tweeënhalve dag was afgesloten, was Veghel gastvrijer dan ooit. Alle radio's, die zorgvuldig verborgen waren gehouden in kelders, schuurtjes en holen, stonden nu in de woonkamers. De sfeer was opgewekt en ontspannen. Echte thee en echte koffie, lang geleden bewaard voor de dag van de bevrijding, kwamen nu tevoorschijn – en dat terwijl het lot van Veghel op het spel stond, want de Duitsers leken hardnekkige pogingen te doen om de stad te omsingelen.
Nederlandse meisjes van zeventien en achttien jaar meldden zich bij het Amerikaanse hoofdkwartier om te helpen als verpleegsters. Sommigen waren de eerste tweeëntwintig uur non-stop in touw geweest. Iedereen hielp, iedereen werkte. De tijd van sabotage was voorbij. Nog geen week geleden had de NSB-burgemeester, die nu natuurlijk gevlucht was, fanatieke stukjes in de lokale kranten geschreven. De bevolking moest voor de Duitsers werken. Wie dat niet deed, wie saboteerde, moest strafregels schrijven! „Churchill heeft Duitsland de oorlog verklaard", was het hoofdthema dat hij voor deze speciale teksten had gekozen. De man schreef letterlijk in de krant: „Ik behoud me het recht voor deze strafregels niet alleen aan de jeugd op te leggen, maar ook aan personen boven de 18." Het hielp natuurlijk niet. De laatste weken saboteerde het stadje misschien nog wel meer dan voorheen. Maar nu was er een positieve vibe. Er kon constructief gewerkt worden, en Veghel werkte. Veghel was in die dagen het perfecte voorbeeld van Nederland op zijn best: het gastvrije, humoristische, hardwerkende Nederland, waar menig Engelsman en Amerikaan nog jaren over zou praten.
Tijdens onze omzwervingen ontmoetten we in de buurt van Uden meneer Ploegmakers, koekfabrikant uit Oss en lid van de OD – hij had in ieder geval een lidmaatschapskaart bij zich en maakte in alle opzichten de indruk een echte patriot te zijn. Hij nam ons mee naar het gebouw van de Provinciale Elektriciteitsmaatschappij, vanwaar hij regelmatig voor de goede zaak met bezet gebied in 's-Hertogenbosch belde. De heren van Ploegmakers belden namelijk met meer openheid dan we menig Nederlander op straat hadden horen praten. Nadat hij zijn gesprek had beëindigd, bood hij ook mij aan om met de man aan de andere kant van de lijn te praten.
Het was een vreemde ervaring om vanuit bevrijd gebied met bezet Nederland te kunnen spreken. Vooral voor de Engelse en Amerikaanse kranten was dit geweldige stof. Er waren meer van dat soort telefoongesprekken geweest: toen de Britten Valkenswaard waren binnengedrongen, hadden ze via een open lijn met de commandant van het Duitse garnizoen in het nog bezette Eindhoven gesproken; in Maastricht hadden de Amerikanen precies hetzelfde gedaan, wat in alle Engelse kranten was gepubliceerd; vanuit België had een ondernemende oorlogscorrespondent, vlak voordat de Duitsers alle verbindingen hadden verbroken, het Adlon Hotel gebeld om alvast een kamer voor zichzelf en zijn collega's te reserveren... Tal van dergelijke ervaringen waren door de censuur goedgekeurd en kregen veel publiciteit.
Belemmeringen waren altijd een gevoelig punt voor de censuur. Om problemen van tevoren te voorkomen, besprak ik daarom mijn plan om dit verslag te schrijven uitgebreid met de twee hoofdpersonen van de censuur in Brussel. De één was van mening dat alleen dit verslag van een missie naar bevrijd gebied openbaar gemaakt kon worden. Mijn verzoek zou in ieder geval het verslag naar een hogere instantie sturen voor een definitieve beslissing. Na een paar dagen kreeg ik mondeling te horen dat er in principe geen bezwaar tegen publicatie was. In de vaste overtuiging dat deze principiële beslissing niet in strijd was met die van een hogere instantie, diende ik het verslag formeel in bij de censuur, kreeg het een stempel en stuurde het terug.
Ik was het hele verhaal allang vergeten, was inmiddels drie dagen in Londen geweest voor besprekingen met Anep-Aneta voor Radio Oranje en had daarna een uitgebreid bezoek gebracht aan Oostelijk Zeeuws-Vlaanderen – waar het verzet onder leiding van dr. Caspari fantastisch werk had verricht – toen ik tien dagen later naar het hoofdkwartier van SHAEF in Brussel werd ontboden om me te verantwoorden over deze telefoongesprekken. Van Nederlandse zijde was namelijk een „klacht" ingediend. Hoewel ik formeel gedekt was door de stempel van de censuur, kreeg ik opdracht naar Londen te gaan om de zaak daar met de persafdeling van SHAEF af te handelen.
SHAEF in Londen behandelde de klacht en erkende dat de censuur hier zonder twijfel de verantwoordelijkheid droeg. Daarmee had de zaak afgedaan kunnen zijn. Maar enkele Nederlandse instanties die direct na de bevrijding van het Zuiden een sterke machtspositie hadden, zagen hier hun kans schoon om een potentiële tegenstander – de man die zei wat hij zag en niet wat hij volgens hen had moeten zien – ten val te brengen. Dat gebeurde met de meest verfijnde methoden: een reeks geruchten die niet te bewijzen waren, werden makkelijk de wereld in geholpen en werden zowel mondeling verspreid als in een anti-Engelse "zaak". Tegenover deze grove methoden toonde men "fijngevoeligheid" door me te laten weten dat "het onder de gegeven omstandigheden gevaarlijk zou zijn om naar Nederland terug te keren".
Toelichting
De bovenstaande fragmenten uit het boek zijn afkomstig van de pagina's 121 tot en met 129. Deze tekst is bewerkt naar hedendaags Nederlands.
De originele tekst is als afbeelding te bekijken in een PDF op https://eindhoven4044.nl/4/RobertKiek.pdf
Het volledige boek is beschikbaar op: https://www.delpher.nl/nl/boeken/view?coll=boeken&identifier=MMKB18C:052288000
Han Nieman, mei 2024 PDF / bewerking 2025
Bronnen:
https://eindhoven4044.nl/4/RobertKiek.pdf
achtergrond informatie
https://archief.ntr.nl/deoorlog/page/personen/780064/Robert+Kiek.html
https://nos.nl/bevrijdingsjaar/bericht/2306028-blunder-met-geheime-lijn-kost-correspondent-kiek-zijn-baan
foto: (ingekleurd) https://beeldbankwo2.nl/nl/beelden/detail/459a215a-025a-11e7-904b-d89d6717b464/media/2a45e671-5d4c-37b1-72da-6497bb25c803
Foto: https://beeldbankwo2.nl/nl/beelden/detail/b2b24354-0259-11e7-904b-d89d6717b464/media/6021c712-58f8-c6c4-28b1-b2bca5a8ae1c